In het hart van de wildernis bevindt een jongeman zich alleen, zijn gedachten dwalen af naar de grootte van zijn mannelijkheid. Hij wordt geplaagd door het geloof dat zijn kleine kleine pikkie niets is om over naar huis te schrijven. Zijn frustratie neemt toe als hij worstelt om enige schijn van voldoening te vinden door zijn eigen aanraking. Zijn halen worden verwoeder, zijn adem stokt als hij een soort reactie van zijn kleine pik probeert te verzinnen. Maar het bos blijft stil, behalve het slingeren van bladeren en de verre oproepen van vogels. Zijn lichaam spant zich, zijn hand versnelt op zijn kloppende lid terwijl hij wanhopig op zoek is naar verlichting. Toch blijft het genot elusief, niet in staat om zijn kleine piemel te bevredigen. Overweldigd door zijn eigen overdrevenheid, kan hij zich afvragen of hij hem fundamenteel kan helpen met iets verkeerds.